Op een boerderij in Zuid-Holland is de gekkekoeienziekte (BSE) aangetroffen bij een dode koe. De ziekte werd bij een reguliere check ontdekt. Het gaat om de zogeheten atypische ouderdomsvariant, die minder gevaarlijk is voor mensen, meldt het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het vlees kwam niet in de voedselketen terecht.
Bij gekkekoeienziekte kan het gaan om een atypische variant of de klassieke variant. Laatstgenoemde variant ontstaat als dieren voer eten waar dierlijke eiwitten in zitten. Vaak hebben meerdere koeien van hetzelfde voer gegeten, waardoor er meer ziek kunnen worden.
Een zogenoemde atypische variant is het gevolg van ouderdom bij de koe en komt niet door besmet voer. Volgens Wageningen Bioveterinary Research is de ziekte die in Zuid-Holland werd aangetroffen spontaan ontstaan in de achtjarige koe. Daarmee is er nu geen gevaar voor de voedselveiligheid, schrijft landbouwminister Piet Adema in een Kamerbrief.
Als er sprake was geweest van de klassieke variant, dan had de voedselwaakhond NVWA de oorzaak onderzocht. In dat geval hadden er maatregelen genomen moeten worden om risico’s voor de voedselveiligheid en volksgezondheid te beheersen. Daarbij worden alle kalveren van het besmette dier en de runderen die hetzelfde voer hebben gehad of opgroeiden met de koe, opgespoord en gedood.
Boerderij kan tijdelijk geen dierlijke producten weggooien of verkopen
Als mensen besmet vlees eten, kunnen ze de ziekte van Creutzfeldt-Jakob krijgen. Door die ziekte sterven hersencellen in hoog tempo af. Als je eenmaal bent besmet, is er weinig tegen te doen. Patiënten ervaren zware pijn door aantasting van het zenuwstelsel.
Nu het gaat om de atypische variant, is de positieve besmetting afgehandeld. Het ministerie wil niet zeggen waar de boerderij precies staat, maar meldt wel dat deze is geblokkeerd. Dat betekent dat het bedrijf tijdelijk geen dierlijke producten kan verkopen of weggooien.
In Nederland zijn sinds 1997 zo’n 88 gevallen van klassieke gekkenkoeienziekte vastgesteld. Hergebruik van dierlijke resten in diervoer was een belangrijke oorzaak van de verspreiding van de ziekte. Daarom volgde een Europees verbod op het gebruik van diermeel in voeding voor runderen.